
Een overheid besliste via een onderhandelingsprocedure met bekendmaking een dienstenopdracht in de nutssectoren te gunnen, nl. voor de minnelijke invordering van onbetaalde facturen. Een inschrijver die naast de opdracht greep, vond het niet kunnen dat de overheid geen prijsverantwoording gevraagd had van een andere inschrijver die voor bepaalde diensten zogezegd abnormaal lage prijzen hanteerde. De vraag is in welke mate een overheid in zo'n geval effectief verplicht is om een prijsverantwoording te vragen of eventueel zelf tot het besluit kan komen dat de prijs of prijzen waarmee ingetekend is, toch niet abnormaal lijkt/lijken.
Artikel 98, §3 van het kb van 10.01.1996, dat handelt over de procedure inzake abnormale prijzenonderzoek, is enkel van toepassing in geval van aanbesteding of offerteaanvraag.
Anders dan het geval is voor wat betreft de regeling van de klassieke sectoren bevat het kb van 10.01.1996 ook geen uitdrukkelijke bepaling die de aanbestedende overheid de mogelijkheid geeft om die bepaling van toepassing te maken op een onderhandelingsprocedure.
Toch mag de overheid een prijzenonderzoek voeren, nl. op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel. Zo'n prijzenonderzoek behoort dus tot de mogelijkheden en in het voortkomende geval blijven dezelfde regels spelen: als inschrijver gaat u het best niet te licht over zo'n vraag om de een of andere prijs te verantwoorden. Beperk u in uw antwoord niet tot vaag- en algemeenheden (arrest van 16 september 2014).